Uw Paddy is nog steeds op zoek naar een betaalbare huurwoning in onze hoofdstad. Zo nu en dan bezichtig ik iets; tot nu toe keer ik steevast onverrichter zaken huiswaarts. Dat huiswaarts loopt overigens op z’n eind, daar ik eind augustus toch echt mijn huidige woning verlaten moet. Daarom ging ik vorige week weer eens ergens kijken.
Het betrof een gemeubileerde studio. Zevenhonderd euro inclusief. Met een dergelijk huurbedrag zou ik ernstige concessies moeten doen aan mijn, toch niet al te decadente, levensstijl. Maar je weet maar nooit wat voor moois je aantreft, dus ik waagde het er op.
De studio bevond zich in de Marnixstraat, maar toen ik bij nummer 200-nogwat aankwam, moest ik toch wel vaststellen dat dit niet het meest esthetische deel van de Marnixstraat betrof.
Ik belde aan, de voordeur zwaaide open, en het eerste welkom bestond uit de geur van pis die mij uit het trappenhuis tegemoet kwam waaien. Blijkbaar werd het trappenhuis niet alleen als toilet gebruikt, maar ook als opslagruimte. De vele huisraden omzeilend kwam ik aan op de vierde verdieping.
De voordeur van ‘mijn’ studio zag eruit alsof iemand een keer de sleutel vergeten was en toch wel heel erg graag naar binnen wilde. De deur stond trouwens open, wat me vrij onverstandig leek in een complex als dit.
Binnen zakte ik tot net onder mijn knieën weg in een hoogpolig tapijt waarvan ik niet uitsluit dat het in een vorig leven wit was. Gezien de muffe lucht die er hing, sluit ik ook niet uit dat het lichaam van de vorige bewoner nog ergens in de ruimte aanwezig was, vermoedelijk in vergaande staat van ontbinding.
Mijn ogen moesten even wennen aan de duisternis, maar na enige tijd kon ik toch een zwakke lichtbundel ontwaren die uit een klein raam leek te komen. In een hoek lag een matras die zo te zien in de jaren vijftig een keer bij het grof vuil vandaan was gehaald. Iets wat op een bankstel leek, zuchtte en kraakte zonder dat iemand erop zat. Dit werd dus bedoeld met ‘gemeubileerd.’ Gelukkig verzekerde mijn contactpersoon ter plaatse mij dat alle meubels naar eigen goedvinden vervangen konden worden. Een hele geruststelling.
Er waren nog twee andere kapers op de kust, die de indruk wekten serieus te overwegen tot huur over te gaan. Ik misgun niemand zijn geluk, niet in de laatste plaats mijzelf, dus ik vertrok maar weer.
Eenmaal op straat ademde ik de lucht van hartje Amsterdam eens goed in, lucht die nog nooit zo schoon en fris had gevoeld. Dan maar vanaf september op straat slapen. Hoe erg kan het zijn; hele volksstammen doen het.
Abonneren op:
Reacties posten (Atom)
1 opmerking:
Nou, voorlopig pas ik de tactiek van de lange adem nog even toe.
Een reactie posten