‘Wat is er met me gebeurd?’, dacht hij. Het was geen droom. Zijn kamer, een echte, alleen wat te kleine Westerse slaapkamer, lag rustig tussen de vier welbekende muren. Boven de tafel, waarop een collectie chemische stoffen verzameld lag- Samsa was scheikundige- hing de plaat die hij kort geleden uit een geïllustreerd tijdschrift had geknipt en in een mooie vergulde lijst gedaan. Er stond een politicus op die, voorzien van een opmerkelijk perioxide kapsel, omgeven werd door een cordon beveiligingsbeambten. Gregor richtte zijn blik vervolgens op het raam, en de aanblik van een groep schoolmeisjes op straat- ze hadden veel te korte rokjes aan- maakte hem helemaal melancholiek.
‘Het zou niet gek zijn nog een beetje door te slapen en alle malligheid te vergeten’, dacht hij, maar daar kon helemaal niets van komen, want hij was gewend om voor het slapengaan schaapjes te tellen en zag in zijn huidige toestand alleen beelden van opgeblazen gebouwen en bebloede babylijkjes voor zich. Met hoeveel kracht hij ook probeerde aan koetjes en kalfjes te denken, telkens weer kwamen zijn gedachten terug op dood en verderf. Hij probeerde het wel honderd keer, en hield er pas mee op toen hij in zijn geest een nooit eerder gevoelde, blinde haat tegen de Westerse wereld begon te bespeuren.
(Wordt niet vervolgd)
Geen opmerkingen:
Een reactie posten